Geboren en getogen plattelander

Gisteren kon ik als geborenen en getogen plattelander eindelijk nog eens genieten van een korte natuurwandeling samen met Puck, onze bordercollie van tien maanden oud. Dit alles met een zonnetje aan een blauwe hemel en hier en daar wat wolkjes. Hoe lang was dat geleden? Het was in ieder geval heerlijk wandelen langs Schansheide (foto). Op zo’n momenten besef je hoe mooi de Kempen en haar natuur is waar zovelen van mogen genieten. Je moet wel weten dat die unieke plekjes schaars zijn terwijl het leeuwenaandeel van wat nu typisch Kempisch is, het resultaat is van eeuwenlange menselijke activiteit. Van  wroeten en ploegen, graven en maaien, zaaien en oogsten door tientallen generaties voor ons. Generaties die nooit de luxe gekend hebben die wij nu kennen. Die meer dan wij reden tot klagen hadden, maar het waarschijnlijk niet deden omdat ze niet beter wisten en bovendien toch niemand naar hen luisterde. Hen werd door kerk en adel ingeprent dat het zo is, altijd zo was en altijd zo zal blijven. De ontvoogding kwam er pas met de industriële expansie en politieke bewustwording.

 

De geschiedenis van onze zanderige Kempen is er één van armoede en langzame opstanding, te danken aan menselijke activiteit. Zo moest ik tijdens mijn wandeling terugdenken aan dinsdagavond waar we in de Schranshoeve, de ouderlijke woonst van kardinaal Van Roey in Vorselaar, de algemene vergadering van het Regionaal Landschap Kleine en Grote Nete hielden. Lokale besturen en provincie, samen met de gebruikers van de open ruimte – landbouwers, natuurverenigingen en toeristische sector – werken er samen met oog en respect voor elkaar om dat eigene van ons landschap te bestendigen en te verbeteren voor mens en milieu. En dat is nodig want we hebben elkaar ook nodig.

 

Gastspreker, na de verplichte formaliteiten eigen aan een algemene vergadering, was Professor Karen Vancampenhout die een thuismatch speelde. Haar lezing: “Bekijk het land eens van de onderkant”, was zowel leerrijk als confronterend.  Ik heb verre van de ambitie om een verslag over haar verrassende spreekbeurt neer te pennen, al kan ik haar wel aanraden als spreker voor je vereniging of organisatie. Wat ik o.a. leerde, was dat de mens vroeger veel meer rekening hield met bodems en reliëfs om in zijn levensonderhoud te voorzien.

Op de Ferrariskaarten, 275 uiterst gedetailleerde topografische kaarten van de Oostenrijkse Nederlanden, waaronder de Kempen vielen, en getekend tussen 1771 en 1778, kan je bijna op perceelniveau het toenmalig landgebruik terugvinden. Onze voorouders wisten verdomd goed waar akkerbouw kon gedijen, welke gronden enkel als weiden in aanmerking kwamen wegens te nat en ontsloten werden met grachtenstelsels, dan wel die gronden die quasi onontginbaar waren wegens onvruchtbaar en dus braak bleven liggen. Het waren wat dat laatste betreft duinen, vennen en heiden.

 

Het is pas na het graven van de Kempische kanalen in de laatste helft van de negentiende eeuw en het aanvoeren van kalkrijk Maaswater en nadien ook nog de introductie van kunstmeststoffen in vervanging van de sinds eeuwen gebruikte potstalmest dat de landbouw een steile vlucht nam. Soms misschien wel eens te heftig want grachten en afwateringen, dan wel bodemgesteldheden, werden ondergeschikt gemaakt aan ruilverkavelingen, grote machines en kunstmatige aanpassingen. De vooruitgang kende geen limieten. Beken werden rechtgetrokken en grachten dicht geploegd om elke vierkante meter toch maar te kunnen benutten, evenwel met alle gevolgen van dien. Zeker deze winter staan vele velden, inclusief tuinen, onder water. Neem de Ferrariskaart er bij, nu 250 jaar later en je ziet het. Zo voorspelbaar. Het is gewoon een één op één.

 

Naast dat grondgebruik werden in de Kempen ook heel wat bodemrijkdommen gevonden. Denk aan de kleiputten en de daaraan verbonden steenbakkerijen langsheen het kanaal Dessel-Schoten in de omgevingen van Turnhout, Beerse, Rijkevorsel en Brecht.

En bij ons het wit zand. Eén lint van ontginningsputten van Lommel over Mol tot Dessel. Op elke satellietfoto duidelijk te zien. Putten die na ontginning bestemmingen krijgen van recreatie tot natuur. Meerwaarde dus voor mens en milieu. Maar allemaal gecreëerd door diezelfde mens.

 

Al deze verhalen over onze geschiedenis, al deze indrukken die ik zie en voel, zetten mij op zo’n wandeling aan het denken. Ik ben er dan fysiek in ondergedompeld. Zeker in deze tijden van polarisering en het tegen elkaar opzetten van elkaar. We hebben nochtans maar één Vlaanderen. Maar één grondgebied. Het is klein en we zijn met veel. Een gezonde leefomgeving waarin natuur, landbouw en industrie hun plaats krijgen is dan ook wat het beleid moet waarmaken. Waarvoor we ons inzetten. In Vlaanderen, In de gemeente. In het regionaal landschap.

“Geen boeren, geen eten”, lees ik op borden langs de weg. Dat klopt. Maar “geen industrie, geen tractoren” klopt evenzeer. En welke landbouwer kan nog zonder tractor? Net zoals “geen ontginning, geen grondstof” om het vele materieel te maken waar industrie en landbouw mee aan de slag kunnen. Zo kom ik opnieuw heel dicht bij de wandeling van gisterennamiddag; de Schansheide aan de oevers van de ontginningsput Schans  op de grens van Dessel en Mol waar wit zand de bodemrijkdom is en als grondstof zo belangrijk voor quasi alles wat we in ons dagelijks leven gebruiken. Om maar te zeggen; we hebben elkaar allemaal nodig.

 

Dat hoop ik dan ook van harte - als geboren en getogen plattelander - dat dat besef het haalt tegen polarisatie en vijandelijkheden. Samen zorg dragen voor dat stukje aarde waar we ons even op bevinden. Is dat geen mooie gedachte op deze ochtend?

Na het ontbijt rijd ik naar een andere unieke locatie aan zo'n ontginningsput, 't Kristallijn in Mol-Rauw, waar professor Emmanuel Gerard ons zal onderhouden over de Canon van Vlaanderen, een sterk werkstuk over ons verleden en hoe wij werden wie we zijn. Fijne zondag nog en vergeet niet op tijd op wandel te gaan. En waarom niet in onze mooie Kempen.   

 

Kris van Dijck

Dessel, 3 maart 2024