Toen Robert Schuman en Konrad Adenauer kort na de Tweede Wereldoorlog de fundamenten van onze Europese samenwerking legden, deden ze dat met een lucide inzicht: duurzame vrede bouw je niet alleen met verdragen, maar vooral door te waken over de industrie die oorlog mogelijk maakt. Geen tanks zonder staal. Geen oorlog zonder een industrie die haar kan voeden. Net daarom kozen ze voor kolen en staal als basis van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), de fundamenten van onze huidige Europese Unie.

Driekwart eeuw later lijkt die strategische helderheid te vervagen. Staal staat opnieuw centraal in een wereldwijde machtsstrijd, maar in Europa wordt die strijd te licht en te laat gevoerd. De Europese Commissie stelt nieuwe quota en heffingen voor om de dumping van goedkoop staal tegen te gaan.

Dat is op zich de juiste keuze: de wereld produceert jaarlijks zo’n 600 miljoen ton staal te veel, vooral in landen waar staatssteun, lage energieprijzen en lage lonen de productie kunstmatig goedkoop houden. Om China niet te noemen. Europa wordt overspoeld met producten die onze markt ontwrichten en onze staalbedrijven verzwakken.

Simpel en verontrustend

Maar wie denkt dat het probleem daarmee is opgelost, vergist zich. Het beleid schiet tekort doordat het enkel kijkt naar de staalproducenten, maar blind blijft voor de rest van de waardeketen. Ik pleit in het Europees Parlement al geruime tijd voor een grondige analyse van de gevolgen voor onze staalverwerkende industrie.

Onze verwerkende industrie dreigt te bezwijken onder oneerlijke concurrentie.

Die talrijke staalverwerkende bedrijven — vaak KMO’s die gespecialiseerd zijn in buizen, profielen, onderdelen en halffabricaten — zullen nog maar beperkt staal van buiten de EU kunnen verwerken of daar een hoge prijs voor betalen, terwijl buitenlandse concurrenten hun afgewerkte producten wél nog zullen kunnen blijven invoeren, zonder beperking of heffing.

De logica is even simpel als verontrustend: als het ruwe staal hier wordt beschermd, maar de afgewerkte producten niet, dan verplaatst de dumping zich simpelweg naar het einde van de keten. Dan dreigt onze verwerkende industrie te bezwijken onder oneerlijke concurrentie, en verliezen staalproducenten uiteindelijk toch hun afzetmarkt.

Strategische afhankelijkheid

Wat overblijft, is een illusie van bescherming die in werkelijkheid de strategische afhankelijkheid vergroot. Een Europa dat zijn eigen maakindustrie niet meer kan ondersteunen, zal verzwakken. Het risico dat we morgen staal moeten invoeren van dezelfde landen waartegen we ons vandaag proberen in te dekken, is reëel. En zo verliezen we niet alleen economische slagkracht, maar ook geopolitieke autonomie.

Die dreiging is echt niet louter theoretisch. De geschiedenis leert hoe snel de wereld kan kantelen. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog beschikten de Verenigde Staten niet over een gigantisch leger, maar wel over een sterke staal- en maakindustrie. Toen de nood het hoogst was, kon die industrie in geen tijd worden opgeschaald tot een militaire productie­machine die uiteindelijk Europa mee heeft beschermd.

Een Europa dat zijn eigen maakindustrie niet meer kan ondersteunen, zal verzwakken.

De fabrieken schakelden in een paar maanden tijd over van consumentenproducten naar tanks, bommenwerpers en schepen. Van 1940 tot 1941 steeg de militaire productie van 1,6 procent van het bbp naar 32,2 procent. Tijdens de vijf jaar oorlog werden 299.293 vliegtuigen (waarvan 18.000 B-24 langeafstandsbommenwerpers), 1.556 oorlogsschepen, 88.410 tanks, 2.383.311 vrachtwagens, 624.569 jeeps, 6,5 miljoen geweren en 40 miljard kogels gemaakt.

Dat was alleen mogelijk omdat de productiecapaciteit aanwezig was en benut werd.

En wat als dat niet zo is?

Wat als wij die capaciteit straks niet meer hebben? Op wie rekenen wij dan in tijden van crisis? Wat als we op het moment dat de geschiedenis opnieuw versnelt, afhankelijk blijken van dezelfde grootmachten die nu onze markt overspoelen met goedkoop staal en afgewerkte producten?

Europese strategische autonomie kan niet bestaan zonder een sterke industriële basis. Daarvoor hebben we betaalbare en betrouwbare energie nodig, een beleid dat investeringen in Europa beloont en een handelsstrategie die de volledige waardeketen beschermt. We moeten weer beseffen dat industrie niet zomaar een economische sector is, maar de ruggengraat van onze veiligheid, onze welvaart en onze plaats in de wereld.

Ontbrekende visie

Europa beschikt over kennis, talent en traditie. We hebben de ingenieurs, de vakmensen, de universiteiten en de bedrijven. Wat ontbreekt is een visie die dit potentieel erkent en durft te benutten voor het te laat is. De industriële uittocht van de voorbije jaren heeft ons al voldoende gewaarschuwd. We kunnen ons niet langer veroorloven om naïef of traag te zijn.

We kunnen ons niet langer veroorloven om naïef of traag te zijn.

De EGKS werd ooit opgericht om oorlog onmogelijk te maken door de industrie die die oorlog kan voeden onder gezamenlijk toezicht te brengen en gezamenlijke belangen te laten dienen. Vandaag dreigt die industrie elders te worden uitgebouwd, buiten ons bereik en buiten onze controle.

Europa moet opnieuw leren wat Schuman en Adenauer destijds zeer goed begrepen: wie zijn industrie verliest, verliest zijn toekomst.