
Desselse echtelingen die 50, 60, 65 of 70 jaar getrouwd zijn, ja dat laatste gebeurt ook, worden door de gemeente gehuldigd. Een brief en of een aandenken van de koning, een diploma om op te hangen, een geschenk en cadeaubonnen van de gemeente om lokale aankopen te doen en afhankelijk van hun eigen wensen een ontvangst op het gemeentehuis, een bezoek aan huis van de burgemeester met een schepen of gewoon alles zelf af te halen op het gemeentehuis. De meeste kiezen voor een bezoek bij hen thuis dat we door de band genomen vrijdagnamiddag plannen. Het zijn leuke ontmoetingen waarbij vaak verhalen van vroeger opgedist worden. Door zelf ouder te worden sta ik er van versteld hoe mijn kindertijd steeds meer verweven is met de leefwereld van de echtelingen. Dat was dertig jaar geleden heel anders. Vroeger was het zus, vroeger was het zo en ‘weet je nog?'...
Net voor de vakantie werd ik geïnterviewd door een student. Het ging over mijn beweegredenen om aan politiek te doen. Hoe ik naar de wereld kijk en in het bijzonder waarom ik een Vlaams nationalist werd. Tussen de regels leerde ik dat hij van zijn opdrachtgever wat insteken meekreeg om te peilen naar mijn kijk op het verleden. Mijn historische drijfveer… Een Vlaams nationalist moet toch zijn inspiratie uit het verleden halen, neen? Vlaggen en tromgeroffel, marcherende legerbendes, gulden sporen, boerenkrijgen, enz. zoals verhaald in de vele marsliederen die op zangfeesten, cantussen en andere bijeenkomsten gezongen worden. Zijn ultieme vraag luidde dan ook: “in welke tijd, in welk tijdsgewricht zou jij geleefd willen hebben?” Vermoedelijk ging hij er van uit dat ik mij naast Jan Breydel op de Groeningenkouter zag staan. Mijn antwoord ontgoochelde hem zichtbaar: “nu!”
Alle verhalen van het verleden boeien mij enorm. Mijn boekenkast puilt uit van de geschiedenisboeken. Daarom misschien juist dat ik zeer goed besef dat het nooit zo goed was dan nu. Is er nu misserie? Is er nu armoede? Ja, ook bij ons, maar in tegenstelling tot de levensomstandigheden van onze voorouders leven we in grote luxe en ongekende veiligheid. Hebben we een levensstandaard bereikt die ongezien was. Zelfs de rijkste vorsten en heersers konden niet genieten van gezondheidszorgen die ons te beurt vallen. We beseffen het niet omdat het allemaal zo evident is.
Twee boeken zijn wat dat betreft oogopeners. Beide zijn een zes, zeven jaar oud maar binden niks aan actualiteit in en zijn het lezen waard: ‘Feitenkennis’ van de Zweedse arts Hans Rosling die een jaar voor het verschijnen van dit boek overleed en ‘Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat’ van Maarten Boudry. Roslings werk draagt als ondertitel: ‘10 redenen waarom we een verkeerd beeld van de wereld hebben en waarom het beter gaat dan je denkt.’ Dat de realiteit helemaal anders is dan wat de mensen denken blijkt uit het feit dat slechts 5% van de ondervraagden op tien pertinente vragen het juiste antwoord geven. Hoe kunnen we toch zo mis zijn en denken dat het steeds slechter gaat met de wereld?
Enkele cijfers die van beide heren komen en het omgekeerde tonen:
In 1820 leefden 1 miljard mensen. 94% van hen leefden in extreme armoede en balanceerden steeds op de rand van hongersnood, hadden geen schoon drinkwater, nauwelijks een deftig dak boven hun hoofd, werden geteisterd door infectieziekten en oorlogen. Hun levenswijze scheelde niet veel van hoe de mens de 100.000 jaar daarvoor doorbracht. Vanaf dan verandert er veel. Nu zijn we met bijna 8 miljard stervelingen waarvan 8 procent onder die extreme armoede grens leeft.
In ons land stierven 200 jaar geleden vier op de tien kinderen voor ze vijf jaar oud waren. Nu spreken we van een op honderd. Wereldwijd 4,25 procent. De grootste doders waren infectieziekten.
Hoe komt het dan dat we toch een ander beeld hebben? Veel heeft te maken met het nieuws dat ons niet alleen dagelijks, maar elk uur voorgeschoteld wordt. Nieuws over oorlog en geweld, hongersnood en moord. Zaken die ik echt niet minimaliseer maar goed nieuws krijgen we nauwelijks te horen. Dat er elk jaar zoveel kinderen gevaccineerd zijn, dat er steeds meer jongeren, ook meisjes, school kunnen lopen, we hebben er nauwelijks oog of oor voor. En ook dat is te verklaren. Om te overleven moest de mens steeds waakzaam zijn, opletten en daardoor zijn aandacht op het gevaar vestigen. Op het slechte. Op het slechte nieuws. Het is onze natuur.
Bovendien verleggen we onze grenzen, verleggen we onze verwachtingen. Nu ergeren we ons aan wat onkruid in de straat waar een naar eten zoekende mens om maalde. We zijn ook ‘beschaafder’ geworden. Nu kan je iemand ongehinderd, en liefst van achter je PC, uitschelden. Er waren tijden dat je na een scheldtirade uitgedaagd werd tot een duel - te zwaard of met een pistool - tot de dood erop volgde. Geef toe, je denkt dan wel eens twee keer na voor je iemand de huid vol scheldt.
Ja, zelfs het aantal moorden is er enorm op achteruitgegaan. Alleen, nu weten we van elke moord aan de andere kant van de wereld. Vroeger wisten de mensen amper wat er in een stad of dorp verder gebeurde en was een moord geen uitzondering. Het hoorde bij het leven. In 1300 werden in onze contreien nog 47 op 100.000 inwoners vermoord. Nu misschien nog een.
Zeker onze Kempen, die pas na de industriële revolutie een vlucht vooruit nam, was een desolaat, onvruchtbaar oord van armoede. Wij kunnen het ons niet voorstellen hoe onze voorouders leefden. We kunnen er, en dan nog wat geromantiseerd, wat van opvangen in Bokrijk bijvoorbeeld. Ongeletterde keuterboerkes waren het die met grote ogen naar onze luxe zouden kijken en niet begrijpend het hoofd zouden schudden als ze zien waar wij ons druk over maken.
Mijn boodschap is dan ook heel duidelijk: neen, het was vroeger niet beter. Laat dat besef toch, al is het maar een klein beetje, bij ons indalen. Fijne zondag nog.
Kris van Dijck
Dessel, 10 augustus 2025