
Als je op Wikipedia Turnhout intikt, en je gaat naar de lijst van bekende personen, dan vind je mijn naam daar in een acterend kwartet met Walter Michiels, Stany Crets en Koen De Bouw, geboren in de jaren 1963 en 1964. De eerste heeft van zijn leven, als ik dat mag zeggen, een zootje gemaakt en als politicus voel ik mezelf ook soms een beetje acteur. Met Koen en Stany zat ik trouwens nog in de klas. Walter heb ik toen hij in Dessel woonde zien aftakelen. Ik sta in dat lijstje omdat ik in Turnhout geboren ben. Niet meer… Mijn wortels liggen duidelijk elders.
Langs moeders kant een door en door Dessels geslacht met een echte Desselse naam: Minnen. Het dorp ook waar ik na het moederhuis terecht kwam, er opgroeide, speelde en zoveel meer. Wat velen echter niet kennen zijn mijn roots langs vaders kant. Die liggen in de Noorderkempen. In Brecht meer bepaald en via mijn grootvader in Loenhout en nog een generatie of twee verder vertelde mijn vader zaliger in Zundert. Vrij Nederlands, Noord-Brabants bloed dus. Over die bloedband wil ik het vandaag even hebben en niet voor niks omdat vorige week onze kozijn Frank overleed. Plots. Een onnozel, intriest maar dodelijk ongeval. Een val van de trap en dat net voor we elkaar vandaag zouden treffen…
Bij mijn vader thuis waren ze met twaalf. Zes meisjes en zes jongens. Mijn vader was de negende, geboren in 1930. Twee tantes en twee nonkels bleven kinderloos, verder drie gezinnen van drie, eentje van twee en vier van één kleinkind. Dus vijftien neven en nichten. En wat ook een curiosum is; ongeveer de helft heet Van Dijck en de andere helft Van Dyck. De ambtenaren, en ik vermoed meer dan één gelet op de geboortejaren van die twaalf, op het gemeentehuis van Brecht waren niet goed bij de les met het al dan niet plaatsen van de puntjes op de ij dan wel geen en dus een y.
Mijn grootvader, Jan Van Dijck, overleed reeds in 1950. Hij was in de zestig, maar als ik een foto van hem zie, staart een op het zicht negentiger mij met diepliggende zwarte ogen aan. Boeren en een gezin van twaalf onderhouden kroop duidelijk niet in de kleren. Werken, dag na dag, zeven op zeven, een heel jaar door dan ben je op als je mijn leeftijd hebt. Hij had ook een groot litteken in het gezicht. Het verhaal in de familie ging dat hij een dievegge betrapte en zij hem met een mes aanviel. Waar dat juist gebeurd is zal niemand ons kunnen vertellen want alleen nonkel Remi leeft nog en hij weet het ook niet.
Nadat grootmoeder moe Ké, Cornelia Van Looveren, eind jaren zestig overleed werd de oudste tante zowat de hoedster van de familie: tante Marie. Zij werd zelf driemaal weduwe en bleef kinderloos maar voor ons was het een feest om in de zomer met een handvol neven en nichten bij haar en nonkel Toon op vakantie te mogen gaan in de Pastorijstraat in Loenhout. Zij was ook enorm devoot en nam ons dagelijks mee naar de mis. Wat voor mij vreemd was dat was dat tijdens de misviering geregeld de stoelen gekeerd werden zodat de kerkgangers dan op hun knieën gingen zitten. Een gebruik dat in Dessel al lang niet meer in gebruik was.
Bij de neven en nichten ook een soort generatiekloof waarbij de jongste tien amper negen jaar verschillen. Een groep dus die ook iets meer connectie met elkaar had: communiefeesten en trouwfeesten. Met mijn neef Kurt heb ik zelfs een jaar in het Klein Seminarie de klas 3A gevormd omdat wij als enigen tweede taal Engels volgden. Na die feesten volgden de begrafenissen als enige momenten dat we elkaar troffen. Zo gaat dat in families. Het was mijn nicht Christel van Dyck (met y) die op het idee kwam om daar verandering in te brengen. Het gevoel van familie te zijn, een verwantschap dat moeilijk te beschrijven is maar wel aanwezig is. Bij mij althans toch ook. En misschien wat vreemd aangezien wij als enigen in Dessel terechtkwamen en de anderen in de brede omgeving van Brecht, Sint-Job-in-’t-Goor, Westmalle en het Antwerpse.
Dat Dessels verhaal heeft ook een bijzondere voorgeschiedenis. Mijn vader was rijkswachter. Hij reed met een Harley bij de wegpolitie. Mijn moeder, opgeleid tot onderwijzeres in Wijnegem, werd een betrekking aangeboden in Sint-Job. Wekelijks reed zij met het trammetje van Dessel over Turnhout tot Sint-Antonius om daar met een fiets verder door de bossen naar Sint-Job te rijden waar ze op logement was bij de ouders van nonkel Eduard, man van tante Irma. Daar leerde ze mijn vader kennen, traden in 1956 in het huwelijk en vonden hun stek in de Lamorinièrestraat in Antwerpen waar in 1958 mijn zus geboren werd. Mijn vader werd in november van dat jaar aangereden en moest verder als zwaar invalide en steeds pijn hebbende man verder door het leven. Hij zou ook amper 67 worden. In Antwerpen blijven was dus geen optie en het jonge gezin verhuisde naar Dessel waar ze ook een huis bouwden aan de Molsebaan. Had mijn vader geen ongeluk gehad, ik was waarschijnlijk een sinjoor geweest. Stel je voor.
Vanochtend was ik, na Dessel Swingt, veel te laat wakker om mijn zondagochtendritueel aan te vatten en mijn wekelijkse column te schrijven. En na de middag stond onze jongere nichten- en nevenreünie op het programma. Met weemoed weliswaar want we hadden Frank er zo graag bij gehad. Het mocht dus niet zijn. We hielden op vraag van nonkel Remi een minuut stilte waarna mooie woorden gesproken werden. Voor ik daarstraks vanuit Kapellen huiswaarts keerde, zei ik het ook tegen Christel: geen column, ritme gebroken en ik had ook niet direct inspiratie moest ik bekennen. Schrijf over de familie, over de bloedband, suggereerde ze. Bij deze dus. En ook met plezier want het is waar. Ook al zie je elkaar niet vaak. Het blijft iets speciaals. Laat dat mijn advies voor deze late zondagavond zijn: koester je familie. Zowel langs vaders als moeders kant. Je hebt er ook maar één. Slaap wel!
Kris van Dijck
Dessel, 31 augustus 2025